Tekst
bezorgd @ http://www.facebook.com/patrick.bernauw
Beste
vriend Bernauw,
Hierbij
stuur ik je de transcriptie van mijn hoorspel, uitgezonden op de Aalsterse
vrije radio Katanga, in 1989. Zoals je je misschien alweer – vaag – herinnert,
werd De Vakantie van Lisa Lomé destijds
opgenomen in je reeks getiteld Huiveringwekkende
Vertellingen, geproduceerd door het Onafhankelijk Radiofonisch Gezelschap ORAGE.
Vriendelijke
groeten van je
Filip
Lovecraft
De jonge vrouw was bijna niet te onderscheiden
in die muur van mist, waarin ze geheel onverwacht opdook. Gedurende een fractie
van een seconde werden haar zwarte haren en een paar dito ogen gevangen in het
licht van mijn koplampen; ze stak bezwerend haar handen op, als om het onheil
af te weren.
In een reflex gooide ik het stuur van mijn
wagen om. Ik was er mij vaag van bewust dat ze op de pechstrook stond, en dat ik
in de dichte mist van de rijweg moest zijn afgeweken. Een eindje verder kwam ik
tot stilstand.
Ze kwam naar me toe gelopen. In een lange jurk
met Indische motieven en verder niets. Enfin, verder niets dat ik kon zien. Een
soort hippiemeisje, zoals je er tegenwoordig nog erg weinig ontmoet.
Ik draaide m’n raampje open. ‘Alles in orde?’
informeerde ik kortaf.
‘Ja,’ zei ze. ‘En met u? Met uw wagen?’
Ze sprak de woorden uit op een vreemd vlakke,
toonloze manier – onder hypnose leek het wel, of alsof ze zo was
geprogrammeerd, in een trance verkeerde, slaapwandelde.
‘Wie gaat er nu in ‘s hemelsnaam moederziel
alleen en in het holst van de nacht liften op de pechstrook van de snelweg? In
zo’n mist dan nog!?’
Ze droeg niet eens een warme jas. Alleen die
malle ouwerwetse jurk.
‘Nu goed. Waar wil je naartoe?’
‘Asse.’
‘Oké,’ zei ik. ‘Stap dan maar in.’
En dat deed ze – in een wolk van mist en…
patchouli?
Toen de stilte ongemakkelijk begon aan te
voelen, zette ik de autoradio aan. Tussen een hoop gefluit, gepiep en gekraak
door was nog net de zomerhit van het jaar te horen: Clouseau met Anne.
‘Hou je van Clouseau?’ vroeg ik – een onhandige
poging om een gesprek op gang te brengen, meer was het niet.
‘Nee,’ zei ze.
Door de storingen kon je toch bijna niets horen
van het liedje, dus zette ik de radio maar weer uit.
‘Nee,’ herhaalde ze, en op die merkwaardig
mechanische wijze van haar voegde ze eraan toe: ‘Nooit van gehoord. Ik heb het
meer voor de Beatles. Jammer dat ze gesplit zijn, vind je niet?’
Ze had wat moeite met de uitspraak, hoorde ik.
En ze liet het klinken alsof de Beatles gisteren waren gesplit, in plaats van
bijna twintig jaar voordien.
‘Ik ben Lisa,’ ging ze toen plompverloren
verder. ‘Lisa Lomé. Hallo.’
‘En wat voerde je daar eigenlijk uit op de
pechstrook van de snelweg, Lisa?’
‘Ik logeerde bij een vriend,’ zei ze. ‘En nu
wilde ik terug naar huis. Maar toen werd ik verrast door de mist.’
Zonder een mantel, zonder enige bagage gaan
liften op de pechstrook van de snelweg, in de dichte miste? Ik geloofde er geen
snars van, maar toen begon ze te klappertanden. Ze zag ook lijkbleek, merkte ik
nu. En ze rilde.
Een bad
trip, natuurlijk. Ja, dat verklaarde veel. Haar merkwaardige manier van
praten, de hippiejurk, dat gedoe met de Beatles. Deze meid was blijven hangen
in the sixties en had zich bij dat
vriendje van haar te goed gedaan aan het soort spul waarvan je volledig van de
wereld raakte.
Ik draaide de verwarming wat hoger en wees naar
de warme trui op de achterbank, die ik nog haastig had meegegrist voor ik ging
klussen. Het was een dikke wollen werktrui en hij zat vol olievegen, vetvlekken
en verfspatten.
‘Trek maar aan.’
Ze ging gretig op m’n aanbod in.
Ik had haar opgepikt net voorbij de
verkeerswisselaar van Groot-Bijgaarden, op de E40 richting kust. De afrit
Ternat volgde dan vrij snel – ik dacht daarna, op de oude steenweg, even de
voor mij verkeerde richting uit te gaan en naar Asse te rijden, in plaats van
richting Erembodegem, waar ik woonde. Het was slechts een kleine omweg. Maar
toen ik de snelweg bereikte, legde ze haar hand op de mijne.
‘Alstublieft,’ zei ze weer op die volmaakt
vlakke, toonloze manier van haar. ‘Ik heb me bedacht.’
Haar hand was ijskoud.
‘Ik keer toch maar liever niet weer naar Asse.
Neemt u me mee naar huis? Alstublieft?’
Ik
schraapte de keel. ‘Liever niet, Lisa. Ik ben getrouwd enne…’
‘Nee,’ zei ze. ‘Nee, dat bedoelde ik niet. Ik
bedoelde: neemt u me mee naar het huis van mijn vriend?’
‘O. Juist. En waar woont die vriend?’
‘Aan de Romeinse Weg. In Affligem.’
‘Vlakbij de Duivelsput?’
‘Ja. Is dat een probleem?’
‘Nee. Ik woon daar ook in de buurt, da’s al. In
Erembodegem. Net aan de overkant… van de grens tussen Brabant en
Oost-Vlaanderen, bedoel ik.’
Waarom begon ik nu ineens zo te brabbelen?
‘Die wordt trouwens aangegeven door een heuse
steen, wist je dat? Een mijlsteen. Napoleon heeft die daar nog gezet. En ik
woon dus net over de grens, in Oost-Vlaanderen.’
Ze knikte. En we reden door.
Ik wist dat er daar een vrij grote villa lag,
in het bos, net achter de Duivelsput, aan de Romeinse Weg. In ‘zonevreemd’
gebied, had ik altijd gedacht. Het zou daar wel zijn dat haar vriend woonde,
dacht ik toen ik stopte op de hoek van de Molenberg en de Romeinse Weg. Dit was
de oude heirbaan, op deze plek niet meer dan een grindpad die naar die ene
villa leidde, vervolgens – bij de
Duivelsput – versmalde tot een bospad, en voorbij de Duivelsput verbreedde tot
een karrenspoor.
In deze mist was het te gevaarlijk om met de
auto het pad te volgen, maar ik wilde haar ook niet opnieuw moederziel alleen
de nacht in sturen.
‘Zal ik met je meegaan?’ vroeg ik dus.
Ze legde een ijskoude vinger op mijn lippen.
‘Nee,’ zei ze. ‘Nu niets meer zeggen, niets meer vragen. Ik heb mijn vriend
beloofd terug te komen. Altijd. Wat er ook gebeuren mocht.’
Ze stapte uit en was het volgende moment al
opgelost in de mist. Ik bleef beduusd zitten, ten prooi aan de meest
tegenstrijdige gevoelens. Bijna automatisch zette ik de radio maar weer aan.
Meteen was er de zwoele stem van de late radio-omroepster, die zei dat er op de
snelweg krak richting krakkrak een spookrijder werd gesignaleerd krààààkkk.
Net de mysterieuze manier waarop Lisa Lomé weer
was verdwenen in de mist waaruit ze luttele minuten voordien opeens was
verschenen, maakte dat haar spookbeeld mij begon… te beheksen? Ik moest haar
terugzien… en ik had ook een goeie reden om haar op te zoeken, al was het dan
in de villa van haar vriend, daar bij de Duivelsput, in zonevreemd gebied. Ze
had m’n vieze vuile wollen werktrui nog aan.
En zodoende trok ik mijn stoute laarzen aan, en
ging ik de volgende dag wandelen langs het wegeltje dat ook bekend stond als de
Galgenberg, en dat regelrecht naar het Domein Verbrugghen leidde, en de
Duivelsput, en de villa van Lisa’s vriend.
Voordat ik mij kon bedenken, met een hart dat
wild roffelend tot in mijn keel te keer ging, belde ik aan. Na een paar tellen
hoorde ik sloffende voetstappen achter de deur, die uiteindelijk op een
voorzichtige kier werd geopend.
Een niet onknappe dame van middelbare leeftijd
keek me aan, met gefronste wenkbrauwen, een vaag glimlachje om de lippen. Ojee,
dacht ik – als dit de echtgenote was van Lisa’s vriend, had ik dringend een
plausibel klinkende smoes nodig. Tenzij het de moeder van de vriend was, wat
eveneens tot de mogelijkheden leek te behoren.
‘Excuseer, mevrouw,’ zei ik, ‘maar kent u een
zekere Lisa Lomé?’
Het vage glimlachje verbreedde zich. ‘Niet
persoonlijk, nee,’ zei de dame. ‘Maar ik heb al veel over haar gehoord.’
‘Hoezo?’
‘Mannen van zo ongeveer uw leeftijd komen hier
wel vaker naar haar vragen. Eerlijk gezegd, denk ik dat er meisje aan het werk
is met een nogal apart gevoel voor humor. En dat u haar nieuwste slachtoffer
bent.’
‘Ik begrijp niet wat…’
‘Draagt ze soms een sjaal van u, of heeft ze
iets meegenomen uit uw wagen? Hebt u haar een cassette of een boek geleend?’
‘Ik heb haar mijn trui gegeven…’
‘Ach zo. Wel, wandelt u dan vooral verder, naar
de Duivelsput. Als u goed zoekt, zult u hem daar zeker vinden.’
En inderdaad vond ik, keurig gedrapeerd over
een boomstronk, de wollen werktrui met de vieze vegen die Lisa enkele uren
eerder had aangetrokken. Er was een foto op geprikt, van het soort dat je wel
eens op grafstenen ziet staan: Lisa Lomé,
1953-1971 – Smartelijk uit ons leven weggerukt, op de pechstrook van de
snelweg.
Reacties